Eén van de verplichte paragrafen voor de begroting en het jaarverslag is de paragraaf financiering. De verplichting hangt samen met de invoering van de wet Fido (Wet financiering decentrale overheden). Deze paragraaf bevat, conform artikel 13 van het BBV, in ieder geval de beleidsvoornemens voor het risicobeheer van de financieringsportefeuille. De paragraaf financiering vormt, samen met de financiële verordening (artikel 212 van de Gemeentewet) en de uitvoeringsregels treasury, een belangrijk instrument voor het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële positie en de hieraan verbonden risico's.
De treasury houdt zich bezig met alle toekomstige kasstromen en daarmee samenhangende risico's. Deze risico's komen zowel voort uit de financieringsbehoefte als uit de wijzigingen in de bestaande leningenportefeuilles (onder meer door vervroegde aflossingen, herfinanciering, herbeleggingen, renteaanpassingen en dergelijke). Het treasurybeleid is primair gericht op het waarborgen van financiële continuïteit door maatregelen te treffen zodat de organisatie financierbaar blijft. Voor de renterisico's en risico's uit financiële posities treffen we beheersmaatregelen (vermijden, spreiden). We gaan in de uitwerking verder dan de wettelijke kaders.
Expliciet zijn de doelstellingen gericht op het versterken van de financierings- en vermogenspositie. Door de te betalen rente op de opgenomen leningen terug te dringen, trachten wij de rentekosten van de totale portefeuille te minimaliseren. Om dit te bereiken mag de renterisiconorm niet worden overschreden, wordt het gebruik van kortlopende leningen beperkt tot de kasgeldnorm en dient de match tussen opgenomen gelden (o/g) en uitgezette gelden (u/g) niet in gevaar te worden gebracht. De genoemde doelstellingen wijken niet af van vorige jaren.
De financieringsmiddelen van de gemeente worden uitsluitend ingezet voor de uitoefening van de publieke taak. Het tot nu toegehanteerde beleid bij de gemeente isom de financiering met externe financieringsmiddelen (kort- en langlopende leningen) in ieder geval zoveel mogelijk te beperken, door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen (reserves en voorzieningen) te gebuiken. Dit beleid zal worden voortgezet.
De Financieringsovereenkomst (Krediet- en Depotarrangement) met de N.V. Bank voor de Nederlandse Gemeenten (BNG) biedt voldoende mogelijkheden om eventuele tijdelijke financieringstekorten en eventueel -overschotten tegen een zo gunstig mogelijk rentepercentage aan te trekken c.q. uit te zetten.
In het coalitieakkoord is o.a. opgenomen dat in de lopende bestuursperiode een begin wordt gemaakt om de schuldenlast in de komende tien tot vijftien jaar te verlagen. Om dit voornemen te kunnen volgen, is een overzicht opgenomen waarin de ontwikkeling van de schuldenlast over een periode van 6 jaar wordt gepresenteerd. De in het overzicht opgenomen bedragen zijn gebaseerd op de jaarrekening 2018, de begroting 2019 na wijziging (na 1e tussenrapportage 2019) en de meerjarenbegroting 2020-2023.
stand 31-12-2019 | stand 31-12-2020 | stand 31-12-2021 | stand 31-12-2022 | stand 31-12-2023 | |
---|---|---|---|---|---|
Geïnvesteerd vermogen | |||||
Materiële vaste activa | 256,1 | 276,7 | 276,2 | 273,7 | 274,3 |
Financiële vaste activa | 56,6 | 56,1 | 55,5 | 55,0 | 54,6 |
Grondexploitaties | 34,4 | 41,7 | 37,1 | 35,9 | 32,0 |
Onderuitputting investeringen | ,0 | ,0 | ,0 | ,0 | ,0 |
Totaal geïnvesteerd vermogen | 347,1 | 374,5 | 368,8 | 364,6 | 360,9 |
Financieringsmiddelen | |||||
Eigen vermogen: | |||||
- Algemene reserve | 21,4 | 19,9 | 17,5 | 16,1 | 16,2 |
- Bestemmingsreserves | 7,0 | 7,5 | 7,6 | 7,9 | 8,2 |
Vreemd vermogen: | |||||
- Langlopende leningen o/g | 278,8 | 300,3 | 300,6 | 301,1 | 300,6 |
- Voorzieningen | 5,6 | 4,9 | 5,0 | 5,4 | 6,1 |
Kortlopende financieringsmiddelen (b.v. kasgeld) | 34,3 | 41,9 | 38,1 | 34,1 | 29,8 |
Totaal financieringsmiddelen | 347,1 | 374,5 | 368,8 | 364,6 | 360,9 |
Uit het bovenstaande overzicht blijkt dat de behoefte aan externe (langlopende en kortlopende) financieringsmiddelen eerst toeneemt (tem 2020) en daarna geleidelijk daalt. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de verwachte toe- en afname van het geïnvesteerd vermogen en de verwachte afname van het eigen vermogen (algemene reserve en bestemmingsreserves). De belangrijkste onzekerheid in de afname van het geïnvesteerd vermogen zijn de investeringsprognose en de ontwikkeling in het kader van de bouwgrondexploitaties, zoals verkoop van gronden.
Sinds eind 2013 is de Wet verplicht schatkistbankieren van kracht. Voor decentrale overheden betekent dit, dat zij verplicht zijn om hun overtollige middelen in de schatkist aan te houden, of te wel uit te lenen aan het Rijk. Om te kunnen schatkistbankieren is een rekening-courant tussen de gemeente en de Staat afgesloten. Het is toegestaan een relatief klein bedrag aan overtollige middelen buiten de schatkist aan te houden (drempelbedrag). De hoogte van het drempelbedrag is 0,75% van de begrotingsomvang van de decentrale overheid met een minimum van € 250.000.
Inmiddels heeft er een beleidsdoorlichting plaatsgevonden en is het schatkistbankieren geëvalueerd. De verlaging van de destijds hoge EMU-schuld naar een houdbaar niveau was de directe aanleiding voor het verplicht schatkistbankieren door decentrale overheden. De economische crisis rechtvaardigde destijds deze ingreep door het Rijk in de autonomie van de decentrale overheden. Het kabinet is nog steeds van oordeel na de evaluatie van de beleidsdoorlichting dat een aan/uit variant onwenselijk is. Daar zijn meerdere redenen voor. Ten eerste acht het kabinet het beheersen van de schuld te allen tijde wenselijk, ook als de schuld onder de Europese norm van 60 procent van het bbp ligt. Ten tweede heeft schatkistbankieren niet alleen een positief effect op de schuld, maar draagt het ook bij aan risicovermindering en een doelmatig kasbeheer. Ten derde kunnen er ook nog consequenties zijn voor de uitvoerbaarheid. Vanuit het belang van de burger besluit het kabinet daarom dat de verplichting voor decentrale overheden om hun overtollige middelen aan te houden in de schatkist gehandhaafd blijft. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat met name decentrale overheden die structureel rood staan en slechts incidenteel overtollige middelen hebben met hogere administratieve lasten te maken hebben dan gewenst is. Met een eventuele verhoging dan wel een andere berekening van het drempelbedrag denkt het kabinet aan deze bezwaren tegemoet te kunnen komen.
De toerekening van de rentelasten doen we volgens de rente-omslagmethode. Het totaal van de rentelasten wordt ‘omgeslagen’ over het geheel van de investeringen. De rentelasten zijn het totaal van de rentelasten op de langlopende geldleningen en de kortlopende financiering minus de renteopbrengsten van overtollige middelen.
Met de rente-omslagmethode rekenen we de rentelasten volgens de stand van de investeringen toe aan de taakvelden in de programmabegroting. We gaan ervan uit dat de gehanteerde omslagrente een reëel percentage is. Zodra de afwijking tussen de gehanteerde omslagrente en de werkelijk rentelast groter wordt dan 0,5%, moeten we de gehanteerde omslagrente aanpassen.
In onderstaand schema wordt inzicht gegeven in de rentelasten externe financiering, het renteresultaat en de wijze van rentetoerekening (bedragen x € 1.000).
Begroting 2020 | |||
a. De externe rentelasten over de korte en lange financiering | 4.690 | ||
b. De externe rentebaten over de korte en lange financiering | -585 | ||
Saldo rentelasten en rentebaten | 4.104 | ||
c1. De rente die aan de grondexploitatie moet worden doorberekend | -751 | ||
c2. Projectfinanciering **) (Baanstee-Noord) | -360 | ||
c3. Projectfinanciering doorverstrekte leningen (Stadsverwarming en Wooncompagnie) | 294 | ||
Aan taakvelden toe te rekenen externe rente | -817 | ||
d1. Rente over het eigen vermogen | 476 | ||
d2. Rente over voorzieningen grondexploitaties (gewaardeerd op contante waarde) | - | ||
Totaal aan taakvelden (programma's inclusief overzicht overhead) toe te rekenen rente | 1,26% | 3.763 | |
e. *) De werkelijk aan taakvelden (inclusief overhead) toegerekende rente (renteomslag) | 2,00% | 5.971 | |
f. Renteresultaat op het taakveld treasury | 0,74% | 2.208 |
*) De omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De boekwaarde van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd per 1 januari 2020 bedraagt bijna € 298,6 miljoen.
**) Onder projectfinanciering wordt verstaan het aantrekken van externe financiering voor een specifiek project. Financiering met eigen vermogen wordt niet aangemerkt als projectfinanciering. Er moet extern een lening zijn aangetrokken om het betreffende project te kunnen financieren. In het geval van projectfinanciering wordt inderdaad de voor die aangetrokken lening geldende rente toegerekend aan het betreffende project. Dit kan een ander percentage zijn dan aan andere projecten wordt toegerekend op basis van de omslagrente.
Indien de werkelijke rentelasten die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast, afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot correctie. Correctie wordt verplicht gesteld indien deze afwijking groter is dan 25%.
Door de gelijkblijvende rente op de kapitaalmarkt, blijft de gemiddelde rente dalen. De verwachting is dat de gemiddelde rente in 2023 zal uitkomen op 1,52%. Dit betekent, om aan de regels te voldoen, dat vanaf 2021 de renteomslag naar verwachting naar 1,5% zal worden bijgesteld. In de Kaderbrief 2021 wordt hier nader op terug gekomen. Het effect voor de gesloten budgetten (afval en riolering) wordt dan ook bepaald.
De Wet Fido geeft twee concrete richtlijnen voor gemeenten voor het beheersen van renterisico's. Het gaat daarbij om de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. De kasgeldlimiet heeft betrekking op leningen met een looptijd tot maximaal 1 jaar en de renterisiconorm op leningen met een looptijd vanaf 1 jaar.
Aan de totale omvang van de gemiddelde netto vlottende schuld (looptijd < 1 jaar) per kwartaal wordt door de Wet Fido een maximum gesteld, ook wel de kasgeldlimiet genoemd. De netto vlottende schuld mag de kasgeldlimiet niet overschrijden; hiermee wordt voorkomen dat het totaal aan korte schulden van een gemeente bepaalde grenzen overschrijdt.
De kasgeldlimiet is thans vastgesteld op 8,5% van het begrotingstotaal bij aanvang van het dienstjaar. Het begrotingstotaal bedraagt in 2020 € 250,9 miljoen. De kasgeldlimiet bedraagt dan voor het jaar 2020 € 21,3 miljoen. Het gevoerde beleid is om de kasgeldlimiet maximaal te benutten, zodat optimaal gebruik gemaakt wordt van de lagere korte rente. In geen geval wordt de limiet onnodig overschreden.
Het doel van de renterisiconorm is om tot een zodanige opbouw van de leningenportefeuille te komen, dat het renterisico uit hoofde van rente-aanpassing en herfinanciering van leningen in voldoende mate wordt beperkt. De renterisiconorm houdt in dat maximaal 20% van het begrotingstotaal per jaar (met een minimum van € 2,5 miljoen) afgelost (en hergefinancierd) kan worden. De norm beoogt een evenwichtige opbouw van de leningen in de tijd.
Indien de jaarlijks te herfinancieren bedragen onder deze norm blijven, is er sprake van een beheerste en overzienbare situatie. Naar verwachting is dit in onze gemeente de komende vier jaren het geval.
Renterisiconorm en renterisico's vaste schuld (bedragen in € 1.000) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2020 | 2021 | 2022 | 2023 | ||
1a | Renteherziening op vaste schuld o/g | - | - | - | - |
- | Renteherziening op vaste schuld u/g | - | - | - | - |
2 | Netto renteherziening op vaste schuld (1a -/- 1b) | - | - | - | - |
- | Nieuw aangetrokken vaste schuld | 68.000 | 38.000 | 20.000 | 22.000 |
3b | Nieuw verstrekte lange leningen | - | - | - | - |
4 | Netto nieuw aangetrokken vaste schuld (3a -/- 3b) | 68.000 | 38.000 | 20.000 | 22.000 |
5 | Betaalde aflossingen | 46.493 | 37.766 | 19.506 | 22.419 |
6 | Herfinanciering (laagste van 4 en 5) | 46.493 | 37.766 | 19.506 | 22.000 |
7 | Renterisico op vaste schuld (2 + 6) | 46.493 | 37.766 | 19.506 | 22.000 |
8 | Renterisiconorm | 50.188 | 47.892 | 48.149 | 48.801 |
9a | Ruimte onder renterisiconorm (8 -/- 7) | 3.695 | 10.126 | 28.643 | 26.801 |
9b | Overschrijding renterisiconorm (7 -/- 8) | - | - | - | - |
Berekening renterisiconorm | |||||
10 | Stand van het begrotingstotaal per 1 januari | 250.942 | 239.459 | 240.747 | 244.004 |
11 | Het bij ministeriële regeling vastgestelde percentage | 20% | 20% | 20% | 20% |
12 | Renterisiconorm (10x11:100) / minimaal 2,5 mln | 50.188 | 47.892 | 48.149 | 48.801 |
In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV, art. 19) is de verplichting vastgesteld dat de gemeenten ramingen van het EMU-saldo dienen te verstrekken over het voorafgaande jaar, het actuele jaar en het volgende jaar. Met ingang van 2017 is conform de vernieuwing BBV de ontwikkeling van het EMU-saldo voor de drie jaren volgend op het begrotingsjaar vereist in de meerjarenbegroting.
De begroting van Gemeente Purmerend is opgesteld conform een (gemodificeerd) stelsel van baten en lasten.
Het EMU saldo gaat niet uit van baten en lasten, maar gaat uit van ontvangsten en uitgaven van de gemeente, berekend op transactiebasis en overeenkomstig de voorschriften van het Europese systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie.
Als gevolg van Europese regelgeving mogen EU-lidstaten een begrotingstekort (EMU-saldo) hebben van maximaal 3% van het bruto binnenlands product (BBP). Aan dit maximale tekort van 3% hebben, naast de Rijksoverheid, ook de decentrale overheden een aandeel. Zoals eerder aangegeven werkt de EMU-systematiek op een andere manier dan het (gemodificeerde) baten- en lastenstelsel dat de gemeenten hanteren. Investeringen tellen bijvoorbeeld niet mee in het stelsel van baten en lasten, daarbij wordt uitgegaan van de kapitaallasten van de investeringen. Investeringen in een jaar tellen echter wel volledig mee in het EMU-saldo. Om de afzonderlijke provincies en gemeenten tijdig een beeld te geven wat dit voor hen betekent heeft het Ministerie van BZK (vooruitlopend op instemming van het parlement) in lijn met de Wet Hof, individuele EMU-referentiewaarden gepubliceerd. Een individuele EMU-referentiewaarde betreft geen norm, maar een indicatie van het aandeel dat een provincie of gemeente in de gezamenlijke tekortnorm heeft. Voor 2019-2022 is het jaarlijkse aandeel in het EMU-saldo van de decentrale overheden gesteld op 0,4%. Het aandeel van de gemeenten hierin is -0,27 procent. Deze macronorm wordt niet nader toegedeeld aan individuele gemeenten, er zijn geen referentiewaarden op het niveau van individuele organisaties. De hoogte van de macronorm bepaalt voor een belangrijk deel de ruimte die gemeenten hebben om investeringen te doen, maar vanwege het ontbreken van individuele referentiewaarden is het voor afzonderlijke gemeenten heel moeilijk, zo niet onmogelijk, te sturen op het EMU-saldo. Het aandeel in het EMU-tekort betreft een inspanningsverplichting, er staat momenteel geen sanctie op een eventuele overschrijding van het toegestane EMU-tekort.
Hieronder worden de EMU-saldi gepresenteerd zoals nu zijn verwerkt voor 2019 (begroting na wijziging), 2020 en 2021. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat hieruit geen knelpunten voortvloeien.
Jaar | Bedrag (x € 1.000) |
---|---|
2019 (begroting na wijziging) | -/- 23.270 |
2020 (begroting) | -/- 29.683 |
2021 (begroting) | 3.653 |
Om eventuele ongewenste renterisico's af te dekken is het van belang om te weten wanneer eventueel een vaste geldlening moet worden aangetrokken en voor welk bedrag.
Voor de bepaling van de financieringsbehoefte wordt gebruik gemaakt van een liquiditeitsplanning. Deze planning geeft een voortschrijdend inzicht van de verwachte liquiditeitsontwikkeling voor het lopende jaar en vier jaar vooruit. Veel informatie over de in deze planning opgenomen verwachte inkomsten en uitgaven wordt uit de (meerjaren)begroting gehaald. Deze verwachtingen laten zich vertalen naar geldstromen. Daarnaast wordt uitgegaan van een meerjarige financierings- en investeringsprognose. Niet alle baten en lasten uit de begroting leiden tot uitgaven en inkomsten: denk hierbij aan interne verrekeningen, afschrijvingen en dotaties/onttrekkingen aan reserves en voorzieningen.
De berekening van de financieringsbehoefte (financieringstekort of -overschot) geeft slechts indicatief aan of het aangaan van vaste geldleningen al dan niet noodzakelijk wordt. De uiteindelijke financieringsbehoefte voor de (begrotings-)jaren 2020-2023 wordt vooral bepaald door het tempo waarin voorgenomen investeringen worden gerealiseerd, de herfinanciering van bestaande leningen, de mutaties binnen de bouwgrondexploitaties en de inzet van reserves en voorzieningen.De kasgeldlimiet voor 2020 biedt voldoende ruimte voor het opnemen van kort geld om een eventueel beperkt financieringstekort te dekken.
Vanaf 2020 zijn er een drietal grote investeringen gepland ten aanzien van het gemeentelijke rioleringsplan (GRP), het integraal huisvestingsplan onderwijs (IHP) en de tijdelijke woningen. Wel zijn er jaarlijks vervangingsinvesteringen die een gemiddelde afschrijvingstermijn van 19 jaar laten zien met een bijbehorende afschrijvingslast van gemiddeld € 13,9 miljoen. Hier is ook rekening mee gehouden in de (risico-)spreiding en optimalisatie van de leningportefeuille, door een mix toe te passen op de jaarlijkse financieringsbehoefte met jaarlijks een aanname met het aantrekken van zowel fixe als lineaire geldleningen met een looptijd van 15 jaar. Daarnaast wordt in de begroting uitgegaan van een stijgend rentepercentage (0,1%-punt). De rentepercentages voor de komende vier jaar zijn gebaseerd op de tarieven van de BNG per 1 mei 2019. Op basis van het voorzichtigheidsprincipe en vanwege risicobeheersing is een opslag gehanteerd bovenop de BNG tarieven.
Voor 2020 wordt rekening gehouden met het aantrekken van nieuwe langlopende geldleningen voor een bedrag van € 68 miljoen.
Het verwachte verloop van onze leningenportefeuille is als volgt (bedragen x € 1.000):
Jaar (bedragen x € 1.000) | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 |
---|---|---|---|---|---|
Stand leningen per 1 januari | 270.108 | 278.822 | 300.329 | 300.563 | 301.057 |
Aflossingen | 27.286 | 46.493 | 37.766 | 19.506 | 22.419 |
Nieuw aan te trekken leningen | 36.000 | 68.000 | 38.000 | 20.000 | 22.000 |
Stand leningen per 31 december | 278.822 | 300.329 | 300.563 | 301.057 | 300.638 |
Gemiddelde rente% | 1,84% | 1,67% | 1,56% | 1,57% | 1,54% |
Overzicht verwacht verloop leningportefeuille begrotingsjaar 2020:
Opbouw (bedragen in miljoenen euro's) | Stand 31-12-2019 | Gemiddelde rente | Aflossing 2020 | Stand 31-12-2020 |
---|---|---|---|---|
Algemene dienst | 268,6 | 1,63% | 46,4 | 290,2 |
Woningbouw (totaal) | 2,2 | 3,70% | 0,1 | 2,1 |
SVP (doorverstrekt) | 8,0 | 2,65% | - | 8,0 |
Totaal | 278,8 | 1,67% | 46,5 | 300,3 |
Toelichting:
ad A. De leningportefeuille algemeen bestaat voornamelijk uit leningen met een jaarlijkse nominale aflossing
of met een aflossing ineens aan het einde van de looptijd (zogenaamde fixe leningen). De leningportefeuille
algemeen bedraagt per 31 december 2020 € 290,2 miljoen. Deze leningen zijn aangetrokken met een gemiddeld rentepercentage van 1,63%. De aflossingsverplichting in 2020 bedraagt € 46,5 miljoen.
ad B. De leningportefeuille woningbouw bedraagt per 31 december 2020 € 2,1 miljoen. Deze (laatste) geldlening is aangetrokken ter financiering van woningbouwprojecten en is doorverstrekt aan de woningbouwcorporatie. Het gemiddeld rentepercentage bedraagt 3,70%. De aflossingsverplichting in 2020 bedraagt € 0,1 miljoen. De laatste aflossing van deze lening vindt plaats in 2040.
ad C. De leningportefeuille Stadsverwarming Purmerend bedraagt per 31 december 2019 € 8 miljoen. Deze geldlening is aangetrokken ter financiering van de kapitaalbehoefte van de Stadsverwarming en is doorverstrekt aan de Stadsverwarming Purmerend. Gemiddeld rentepercentage bedraagt 2,65%. De aflossingsverplichting in 2020 is nihil. Deze fixe lening van € 8 miljoen wordt afgelost in 2023. In het kader van de voorgenomen afbouw van de schuldenlast worden geen leningen meer aangetrokken en doorverstrekt aan Stadsverwarming. In plaats daarvan wordt volstaan met het garanderen van nieuwe geldleningen.
De gemeente staat als 100% aandeelhouder garant voor de verplichtingen van de BV Stadsverwarming. In het verleden was er, naast het ingebrachte eigen vermogen, sprake van een mix van aan Stadsverwarming verstrekte geldleningen en door de gemeente gegarandeerde geldleningen.Zoals hierboven al is aangegeven worden geen nieuwe geldleningen meer verstrekt maar wordt volstaan met het garanderen van nieuwe geldleningen. Voor de periode 2016-2019 geldt een plafond van € 30 miljoen, waarvan inmiddels € 10 miljoen aan nieuwe geldleningen is aangetrokken. Deze leningen zijn voor de financiering en herfinanciering van de bestaande bedrijfsactiviteiten. Voor de periode na 2019 zijn nog geen afspraken gemaakt. Voor 2019 zal een lening aangetrokken zal worden, maar timing en omvang is nu nog niet bekend.
Het koersrisico is het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen. Door gebruik te maken van die instrumenten voor de kortlopende uitzettingen die zijn toegestaan (zoals daggeld en rekening courant), zal het te lopen koersrisico minimaal zijn. Langlopende uitzettingen uit hoofde van de treasury functie zullen naar verwachting niet plaatsvinden. Voor het verstrekken van geldleningen en garantstellingen uit hoofde van de publieke functie, zullen zich naar verwachting geen bijzondere risico’s voordoen.
Ten aanzien van de rentekosten en -baten wordt er in de meerjarenbegroting geen bijzonder risico gelopen. De aflopende renteopbrengsten door aflossingen van de aan de woningcorporatie en Stadsverwarming verstrekte leningen, zijn structureel ingepast. Verder maakt Purmerend geen gebruik van financiële derivaten bij het aantrekken van financiering.