In de algemene dekkingsmiddelen zijn de baten en lasten opgenomen die niet specifiek tot een programma behoren. De algemene dekkingsmiddelen betreffen vooral de OZB en de uitkeringen uit het gemeentefonds. Deze middelen kennen wettelijk geen vooraf bepaald bestedingsdoel en zijn daarmee vrij aanwendbaar. In de praktijk worden de middelen die voor een bepaald doel aan het gemeentefonds worden toegevoegd of onttrokken wel gekoppeld aan de betreffende programma's.
De niet vrij aanwendbare heffingen, zoals het rioolrecht, de afvalstoffenheffing en de ontvangsten van specifieke uitkeringen, zijn als baten opgenomen in de betreffende programma’s.
In dit onderdeel wordt het volgende onderscheid gehanteerd:
De uitkering uit het gemeentefonds is gebaseerd op de meicirculaire 2019. De vooruitzichten op de ontwikkeling van het gemeentefonds zijn volledig verwerkt waarbij uitgegaan is van het voorzichtigheidsprincipe. De ontwikkelingen binnen het gemeentefonds staat niet stil. Hieronder worden deze ontwikkelingen kort toegelicht.
De komende jaren vinden de trajecten rond de heroverweging van de financiële verhouding en de herziening van de verdeelmodellen sociaal domein plaats. Het doel van de herziening van het gemeentefonds is om te komen tot een volledige en integrale herijking van het gemeentefonds. Alle uitgavenclusters worden bij de herziening betrokken, evenals de manier waarop de inkomsten van gemeenten verevend worden. Het ministerie van BZK heeft gekozen voor een verdeelonderzoek langs twee sporen ("percelen"). Een voor het sociaal domein (de evaluatie verdeelmodellen sociaal domein, EVSD) en een voor het "klassiek gemeentefonds" (de overige delen van het gemeentefonds). Het onderzoek loopt naar verwachting door tot en met januari 2020. In het voorjaar van 2020 vindt vervolgens (bestuurlijke) besluitvorming plaats. Het is de bedoeling om de nieuwe verdeelmodellen in 2021 in te voeren. Dat betekent dat de uitkomsten van het verdeelonderzoek in de meicirculaire van 2020 worden gepubliceerd.
Een aantal onderdelen van de integratie-uitkering sociaal domein is nog niet overgeheveld naar de algemene uitkering. Dit betreft de volgende onderdelen:
Voor het onderdeel beschermd wonen komt er één geïntegreerd objectief verdeelmodel: beschermd wonen (BW), maatschappelijke opvang (MO) en begeleiding (BG). Door het Rijk en de VNG zijn in 2019 afspraken gemaakt om de verdeling voor BW, MO en BG mee te laten lopen in het bredere traject van de evaluatie van de verdeelmodellen voor het sociaal domein in het gemeentefonds. Hiermee vindt invoering plaats vanaf 2021, tenzij nadere inzichten de implementatie in de weg staan. Aanvankelijk zou het nieuwe verdeelmodel per 2020 worden ingevoerd. Vooral vanwege de onzekerheid rond de gevolgen voor gemeenten van de openstelling van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor Wmo-cliënten is de invoering op verzoek van de VNG uitgesteld. Inmiddels zijn er voorlopige uitkomsten per gemeente/regio bekendgemaakt. De uitkomsten zijn nog niet definitief en zal op enkele punten nader worden bezien. Als gevolg van het uitstel van de ingangsdatum van het nieuwe woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet, is de aangekondigde overheveling van de integratie-uitkering Voogdij/18+ een jaar uitgesteld naar 2021.
De verwachting is dat de onderdelen voorheen Wajong en Wsw (onderdeel regulier werk) per 2020 overgaan naar de algemene uitkering. Voor de onderdelen WSW en voorheen WSW/Beschut werk van de oude integratie-uitkering sociaal domein Participatie is weinig perspectief op overheveling naar de algemene uitkering. Deze onderdelen zullen op het moment dat de participatieonderdelen voorheen Wajong en WSW-regulier werk worden overgeheveld naar de algemene uitkering, worden omgezet in een decentralisatie-uitkering.
De resultaten van SVP zijn afhankelijk van tal van parameters, zowel door SVP beïnvloedbare als niet-beïnvloedbare, waarvan de belangrijkste zijn:
Op het moment van opstellen van onze begroting is de meerjarenraming 2020 - 2023 van de SVP nog niet gereed en de ACM heeft de tarieven zijn nog niet vastgesteld. De kaderstelling en uitgangspunten aangaande de tarifering SVP voor 2020 en verder zal in november 2019 met u worden besproken. De uitkomst van deze discussie worden in 2019 met RvC en directie van SVP besproken ten behoeve van de vaststelling van de tarieven voor 2020. Mogelijke financiële consequenties worden dus in het eerst volgende cylcusdocument aan u voorgelegd.
(bedragen x € 1.000) | Rekening
| Primitieve
| Begroting 2019
| Begroting
| Begroting
| Begroting
| Begroting
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
Lasten | 305 | -1.104 | -1.184 | -1.074 | -1.521 | -1.698 | -2.380 |
Baten | 142.836 | 149.723 | 149.457 | 154.284 | 159.095 | 161.649 | 165.930 |
Saldo | 143.141 | 148.619 | 148.273 | 153.211 | 157.574 | 159.951 | 163.550 |
Het saldo stijgt met € 4.938.000 ten opzichte van de bijgestelde begroting 2019. Deze stijging wordt veroorzaakt door € 110.000lagere lasten en € 4.828.000 hogere batenen wordt hieronder per onderdeel nader toegelicht.
(bedragen x € 1.000) | Rekening
| Primitieve
| Begroting 2019
| Begroting
| Begroting
| Begroting
| Begroting
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 Lokale heffingen | |||||||
Lasten | -53 | -42 | -42 | -43 | -44 | -45 | -46 |
Baten | 13.379 | 13.712 | 13.712 | 14.600 | 14.928 | 15.251 | 15.541 |
13.326 | 13.670 | 13.670 | 14.558 | 14.884 | 15.207 | 15.495 | |
2 Nog te bestemmen middelen | |||||||
Lasten | 0 | -1.655 | -1.412 | -1.919 | -2.834 | -3.069 | -3.661 |
0 | -1.655 | -1.412 | -1.919 | -2.834 | -3.069 | -3.661 | |
3 Gemeentefonds | |||||||
Baten | 127.001 | 133.819 | 133.289 | 136.953 | 141.508 | 143.799 | 147.823 |
127.001 | 133.819 | 133.289 | 136.953 | 141.508 | 143.799 | 147.823 | |
4 Eigen financieringsmiddelen | |||||||
Lasten | 1.534 | 1.692 | 1.368 | 1.891 | 2.360 | 2.420 | 2.330 |
Baten | 1.049 | 723 | 863 | 577 | 521 | 476 | 445 |
2.583 | 2.414 | 2.231 | 2.468 | 2.881 | 2.896 | 2.775 | |
5 Deelnemingen | |||||||
Lasten | -1.170 | -1.099 | -1.099 | -1.003 | -1.003 | -1.003 | -1.003 |
Baten | 1.406 | 1.470 | 1.594 | 2.154 | 2.138 | 2.122 | 2.122 |
237 | 371 | 495 | 1.151 | 1.135 | 1.118 | 1.118 | |
6 Incidentele baten en lasten | |||||||
Lasten | -6 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
-6 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Onder dit product vallen de onroerende zaak- en roerende ruimtebelastingen, de hondenbelasting, precario én de toeristenbelasting. De ontwikkeling in de baten wordt veroorzaakt door de jaarlijkse aanpassing van de tarieven en de toename van areaal dat in de heffing wordt betrokken. Dit resulteert in een stijging van de baten ten opzichte van 2019 van € 888.000. Voor 2020 geldt dat de indexering 2,19% (CBS/CPI januari 2019) is voor (on-)roerende zaaksbelastingen (OZB/RZB). Op basis van de bouwmonitor wordt er rekening gehouden met een toename van het aantal woningen van 0,9%. In de meerjarenraming wordt voor de jaren na 2020 uitgegaan van 1,5%. De honden-, toeristen, reclame- en precariobelasting zijn verhoogd met 1,5% als autonome ontwikkeling. Deze indexering is de reguliere indexering om de inflatie te corrigeren. Daarnaast is in deze begroting structureel een hogere bate opgenomen van € 500.000 om de Rijkskorting van 2019 te compenseren.
In het onderdeel nog te bestemmen middelen is een aantal collectieve stelposten voor de gemeentebegroting opgenomen. Deze stelposten betreffen de ontwikkeling van lonen, prijzen en subsidies en de inschatting van de vertragingen in de investeringen ten opzichte van de kredietoverzichten. Per saldo is hier voor 2020 rekening gehouden met een bedrag van € 1.919.000. Dit bedrag kan als volgt worden onderverdeeld:
De opbrengst uit het gemeentefonds stijgt met bijna € 3,7 miljoen naar bijna € 137 miljoen. De uitkering uit het gemeentefonds valt uiteen in drie onderdelen:
Deze stijgt met € 3,9 miljoen door algemene mutaties in de uitkeringsfactor, taakmutaties en ontwikkelingen in de uitkeringsbasis naar € 119,5 miljoen. De stijging van de algemene mutaties in de uitkeringsfactor wordt veroorzaakt door de ontwikkeling in het accres (als gevolg van de prijs-en loonontwikkeling (o.b.v. MEV), beleidsintensiveringen Rutte III en de brede normeringssystematiek). Bij de uitbreiding op taken vanuit het Rijk zien we extra middelen voor jeugdhulp, loon- en prijsbijstelling voor de Wmo, inkomen/participatie en maatschappelijke ondersteuning en de invoering van de Wvggz. Daarnaast zien we uitnames voor de digitale ontsluiting binnen het stelsel van de omgevingswet en de landelijke vreemdelingenvoorzieningen in de taakmutaties. Verder is de uitkeringsbasis aangepast voor de verdeelmaatstaven (o.a. inwoners, bijstandsontvangers, woonruimten). In de jaren na 2020 stijgt de algemene uitkering naar € 130,8 miljoen als gevolg van een hoger accres.
De middelen voor voor deze integratie-uitkeringen dalen met € 0,1 miljoen naar € 14,8 miljoen. Dit betreft de volgende onderdelen:
De overheveling van Beschermd Wonen en Voogdij/18+ naar de algemene uitkering is voorzien in 2021. Voor participatie (met name WSW) moet nog besloten worden of het dan een DU wordt of anders weer een specifieke uitkering.
De overige integratie- en decentralisatie-uitkeringen dalen met € 0,1 miljoen naar € 2,7 miljoen. Deze daling komt voornamelijk door de uitkering maatschappelijke begeleiding asielmigranten en gezinsleden, waarvoor alleen in 2019 incidentele middelen zijn verstrekt.
Volgens de rijksregelgeving ontvangen Purmerend en Beemster in totaal € 5,7 miljoen verspreid over de jaren 2021-2025 mits de herindeling doorgang vindt. Na het besluit tot herindeling zal in 2020 en 2021 de herindeling worden voorbereid. Hierin wordt gekeken wat de verschillen in de regelgeving tussen Beemster en Purmerend zijn en wat daarvan moet worden aangepast. Ook wordt een aantal bestuurlijke afspraken nagekomen zoals een visie op wijken en dorpen in de nieuwe gemeente, de dienstverlening in de nieuwe situatie (‘waar halen mensen in Beemster hun paspoort straks?’) en een nieuwe huisstijl. De rijksuitkering voor de frictie wordt in 2021 voor het eerst ontvangen door Beemster en Purmerend. De afspraak is dat Purmerend voorfinanciert en dat Beemster zijn bijdrage doorstort aan Purmerend. In de programmabegroting 2020 van Purmerend wordt dan € 886.000 in 2020 en € 1.507.000 in 2021 aan lasten en € 1.153.000 aan baten geraamd. Het nadelig verschil van € 1,24 miljoen wordt voorgefinancierd vanuit de algemene reserve van Purmerend. Voor de baten van € 1.153.000 is voor 2021 een stelpost opgenomen binnen het gemeentefonds in afwachting van rijksbijdrage van Purmerend en de doorstorting van Beemster.
De verwerking van de rentelasten- en baten zijn meerjarig aangepast.
Omschrijving (x € 1.000) | Lasten | Baten | |
---|---|---|---|
Lagere werkelijk te betalen rente rekening courant | 14 | - | |
Lagere werkelijk te betalen rente vaste geldleningen (o/g) | 525 | - | |
Lagere berekende rente over het eigen vermogen (reserves) | 124 | - | |
Lagere toe te rekenen rente boekwaarde materiële vaste activa | -190 | - | |
Hogere toe te rekenen rente boekwaarde voorraad gronden | 63 | - | |
Lagere toe te rekenen rente boekwaarde financiële vaste activa | -13 | - | |
Lagere werkelijk te ontvangen rente vaste geldleningen (u/g) | - | -165 | |
Lagere bespaarde rente eigen vermogen (reserves) | - | -124 | |
Hogere rentebaat doorverstrekte leningen | - | 3 | |
Hoger renteresultaat 2020 t.o.v. 2019 | 523 | -286 |
De opbrengst van de eigen financieringsmiddelen stijgt met € 237.000. In de gemeentebegroting wordt met een vast rentepercentage (omslagrente) gewerkt voor de doorberekening van rente aan de taakvelden op basis van de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa. Over deze boekwaarde en voor de grondexploitaties wordt gerekend met 2,00%. De werkelijke rente die de gemeente op dit moment betaalt is lager (gemiddeld 1,80%). Hierdoor ontstaat een renteresultaat. De lage rentestand en de omvang van de geprognoticeerde kasstroom is aanleiding om de renteomslag van 2,25% in 2019 te verlagen naar 2,00% vanaf 2020. Hiervan vloeit een deel van de lagere rente terug naar de tarieven die de burgers betalen en het andere deel via een lager renteresultaat op de eigen financieringsmiddelen. In de meerjarenraming neemt de opbrengst geleidelijk aan weer toe. Dit wordt veroorzaakt door dat de nieuw aan te trekken financiering in de komende jaren tegen een lagere rente wordt afgesloten dan de huidige leningportefeuille. In de paragraaf financiering is toegelicht dat als gevolg hiervan rekening moet worden gehouden met een verdere verlaging van de rekenrente voor zowel de materiële vaste activa als de grondexploitaties. In de volgende Kaderbrief wordt hierop ook teruggekomen.
De baten van de deelnemingen stijgen als gevolg van de Stadsverwarming waarbij de verwachting is uitgesproken dat het bedrijf rendabel is en vanaf 2019 winst zal worden gemaakt. Over het boekjaar 2019 is er in de begroting vanaf 2020 rekening gehouden met een dividenduitkering van € 700.000. Het restant wordt verklaard door een lagere (incidentele) baten bij de BNG, HVC en Alliander N.V. van circa € 44.000.
Er zijn geen incidentele baten en lasten binnen het overzicht algemene dekkingsmiddelen.